6 september 2021

Oneerlijk rentebeding? Dan ook geen aanspraak op wettelijke rente!

feature-img

Er is al vaker door mijn collega’s een blog geschreven waarbij Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn) onderwerp van gesprek was. Dit keer wil ik het hebben over de invloed van deze Richtlijn op een rentebeding. Meer specifiek zal ik ingaan op de vraag of een verhuurder, wiens algemene voorwaarden op grond van de Richtlijn een oneerlijk rentebeding bevatten, wel aanspraak heeft op de wettelijke rente.

Hoe zit het ook alweer met de Richtlijn? 

Met de Richtlijn worden consumenten in de EU beschermd tegen oneerlijke bedingen in overeenkomsten met een ondernemer die niet afzonderlijk zijn uit onderhandeld (denk hierbij aan algemene voorwaarden).

Krachtens artikel 3 lid 1 van deze Richtlijn wordt een beding als ‘oneerlijk’ beschouwd indien daarmee het evenwicht tussen de uit een consument en een verkoper gesloten overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van die consument aanzienlijk wordt verstoord.

De rechter dient ambtshalve te onderzoeken of een beding als ‘oneerlijk’ in de zin van deze Richtlijn kwalificeert. Een consument hoeft dus niet zelf in de procedure aan te voeren dat er sprake zou zijn van een onredelijk beding. In het geval een rechter oordeelt dat er sprake is van een onredelijk beding in de zin van de Richtlijn dan bindt dat onredelijk beding de consument niet en wordt dus geacht nooit te hebben bestaan.

In de rechtspraak is bepaald dat de Richtlijn oneerlijke bedingen ook van toepassing is op huurovereenkomsten voor woonruimte indien de overeenkomst is gesloten tussen een verhuurder die handelt in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit en een huurder die handelt als consument (een particulier).

Invloed van Dexialease uitspraak op het huurrecht

Het Hof van Justitie EU heeft op 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) in het Dexialease arrest  bepaald dat de Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een verkoper die de consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, (…) geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest.

Kort gezegd betekent dit, dat als er sprake is van een oneerlijk beding er vervolgens niet meer mag worden teruggevallen op een bepaling in het Nederlandse recht. Een uitwerking hiervan is terug te vinden in een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:3253).

Waar ging het in die zaak om?

Een professionele verhuurder vordert van zijn huurder de achterstallige huurpenningen vermeerderd met primair de contractuele rente van 2% per maand (zoals opgenomen in de tussen partijen overeengekomen algemene voorwaarden) en subsidiair de wettelijke rente.

De rechter wijst de vordering tot betaling van de achterstallige huurpenningen toe (deze achterstand werd ook niet betwist door de huurder). Ten aanzien van de gevorderde contractuele rente gaat de rechter ambtshalve toetsen of er sprake is van een oneerlijk beding als bedoeld in de Richtlijn. Onder meer omdat de overeengekomen rente van 2% per maand bij te late betaling aanmerkelijk hoger is dan de geldende wettelijke rente oordeelt de rechter dat sprake is van een oneerlijk beding. De door de verhuurder gevorderde contractuele rente wordt dan ook afgewezen.

Hoe zit het vervolgens met de door de verhuurder subsidiair gevorderde wettelijke rente over het bedrag aan achterstallige huurpenningen? Ook deze subsidiaire vordering wordt door de rechter afgewezen en wel omdat uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van het Hof van Justitie EU van 27 januari 2021 volgt dat de verhuurder, na vernietiging van een oneerlijk rentebeding, geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding (zoals rente). Rente is immers een vorm van schadevergoeding die verschuldigd is als er niet tijdig wordt betaald.

Alhoewel de verhuurder recht heeft op de betaling van de achterstallige huurpenningen door de huurder, kan hij in deze uitspraak van de rechtbank Noord-Holland dus geen aanspraak maken op de contractuele dan wel wettelijke rente over het bedrag aan achterstallige huur. De uitkomst is een behoorlijke domper voor de verhuurder en kan onrechtvaardig aanvoelen. Zeker nu onze wet bepaalt dat indien een schuldenaar toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van zijn verbintenis tot betaling van een geldsom (zoals de betaling van huur), de schuldeiser recht heeft op wettelijke rente (artikel 6:119 BW).

Afsluitend

De Richtlijn heeft invloed op een tussen partijen overeengekomen rentebeding. De vraag of een verhuurder, wiens algemene voorwaarden op grond van de Richtlijn een oneerlijk rentebeding bevatten, wel aanspraak heeft op de wettelijke rente dient dus negatief beantwoord te worden.

Voor een verhuurder valt winst te behalen door bij aanvang van de huurovereenkomst (met bijbehorende algemene voorwaarden) weldoordachte en niet onredelijke (boete)bedingen op te nemen c.q. overeen te komen, zodat de kans dat een rechter oordeelt dat sprake is van een ‘oneerlijk beding’ zo goed als uitgesloten is.

Heb je nog vragen over dit onderwerp, of wil je je huurovereenkomst en/of algemene voorwaarden vooraf even laten toetsen, neem dan gerust contact met mij op. Voorkomen is immers beter dan genezen.

 

Delen

overig nieuws_